Wanneer er gewerkt wordt voor een opdrachtgever of werkgever dient beoordeeld te worden of de werkzaamheden zelfstandig plaatsvinden of in dienstbetrekking.
In de meeste situaties is dit geen moeilijke vraag. Echter, er zijn veel situaties gebleken dat het niet zo duidelijk is of er zelfstandig wordt gehandeld of in dienstbetrekking. Het criterium van zelfstandigheid is in de jurisprudentie ontwikkeld en dit maakte het moeilijk om in grensgevallen te beoordelen of er sprake was van zelfstandigheid of een dienstbetrekking. In de maatschappij is ook sprake van schijnzelfstandigheid, waarbij een situatie wordt gecreërd, die lijkt op ondernemerschap, maar in feite is sprake van een dienstbetrekking. De Wetgever wil nu verduidelijking scheppen en iets doen aan schijnzelfstandigheid.
Hiervoor wordt het dienstbetrekkingscriterium aangevuld van artikel 7:610 BW. Ingevolge het nieuwe artikel zal sprake zijn van het ‘in dienst zijn van een ander’, indien:
A. de arbeid wordt verricht onder werkinhoudelijke aansturing van de werkgever. De werkgever bepaalt wat wordt gedaan, wanneer dat wordt gedaan en hoe dat wordt gedaan. De werkgever heeft de bevoegdheid om aanwijzingen te geven en de mogelijkheid om werkzaamheden te controleren en bij te sturen;
Dit criterium komt uit de jurisprudentie en zal nu wettelijk verankerd zijn.
B. de arbeid of de werknemer zijn organisatorisch ingebed in de organisatie van de werkgever. De werkzaamheden behoren tot de kernactiviteiten, ze hebben een structureel karakter en/of worden zij-aan-zij verricht met werknemers die soortgelijke werkzaamheden verrichten; en
Dit criterium is deels al ontwikkeld in de jurisprudentie. Echter, kan een probleem opleveren voor langere opdrachten bij één opdrachtgever.
C. de werknemer de arbeid niet voor eigen rekening en risico verricht. Er moet dus geen sprake zijn van ondernemerschap bij de werknemer zelf. Van ondernemerschap is wel sprake als de financiële risico’s en resultaten bij de werkende liggen. Die is dan zelf verantwoordelijk voor gereedschap, hulpmiddelen en/of materialen. Die is dan zelf in het bezit van (een) specifieke opleiding, werkervaring, kennis of vaardigheden die in de organisatie van de ‘werkgevende’ niet structureel aanwezig is. De werkende treedt zelfstandig naar buiten en/of er is sprake van een korte duur van de opdracht en/of een beperkt aantal uur per week.
Wanneer het op basis van bovengenoemde criteria niet duidelijk is of sprake is van werknemerschap of zelfstandigheid, heeft de wetgever nog een aanvullend criterium geïntroduceerd.
Namelijk, de werkende heeft meerdere opdrachtgevers, besteedt tijd en geld aan werving, doet bedrijfsinvesteringen, is ingeschreven in de KvK en staat fiscaal te boek als ondernemer.
Er wordt ook een extra rechtsvermoeden ingevoerd op basis van een uurtarief. In het nieuwe artikel 7:610aa BW wordt bepaald dat bij een beloning van < € 32,24 per uur, een arbeidsovereenkomst wordt verondersteld. Het is dan aan de opdrachtgever/werkgever om het tegendeel te bewijzen.
Dit minimale uurtarief is mijn inziens een hele goede omdat zo wordt voorkomen dat sprake is van schijnzelfstandigheid tegen hele lage vergoedingen en dat gaat misbruik van kwetsbare mensen tegen. Echter, voor simpel werk, zoals schoonmaken zelfstandig is dit uurtarief misschien aan de hoge kant.
Comments